De week in de splinternieuwe stadsmarina van Papeete vliegt voorbij. We kunnen nu niet enkel makkelijk al onze noodzakelijke boodschappen in bootwinkels, supermarkt en stoffenmagazijn doen, het allermeest genieten we van Papeete bij valavond. Toegegeven, erg groots is het nachtleven zeker niet. Maar het leukste uur van de dag rondwandelen tussen de joggers in het park aan het water, de geuren van de roulottes (zeg maar : de frietkramen van Frans Polynesië) op het plein opsnuiven, een happy hour biertje proeven op het terras Les Trois Brasseurs, van zulke dingen begin je te hallucineren als je te lang moederziel alleen bij de motus (=eilandjes) in de Tuamotu ligt.

Van die schemerambiance kan je enkel proeven als je een auto hebt of in de stad ligt. Rond 17 u gaat immers je laatste bus naar huis, als je op anker ligt bij Marina Taina.

Mijn weekje in de haven is helemaal af als we bij één van onze avondlijke wandelingen op een generale dansrepetitie, van wel honderd mannen en vrouwen, stuiten. Van deze typische “tamure” krijg ik nooit genoeg.

 

Als Jakker helemaal opgepoetst en opgeblonken is en ook Jak ontdaan van de groen-zwarte mosbaard, als onze kleren gewassen zijn en wijzelf menige schandalig lange douche genoten hebben, kunnen we er weer tegen voor een tijdje. Nu betalen we 200 € voor een weekje aan de steiger. In het laagseizoen (oktober tot maart) daalt die prijs tot minder dan de helft. Dan komen we zeker nog een keer terug.

 

Vooraleer we vertrekken, komen onze nieuwe vrienden, Magda en Luc uit Kontich, nog aan boord voor een “inkijkje” in ons bootleven. Ondanks totaal andere interesses, klikt het met Vlamingen in het buitenland, wonderwel.

 

En dan willen we echt weg. Eén ding stoort ons elke dag meer, het jaagt ons de stad uit: het lawaai van het verkeer. Maandag gooien we dus de trossen los, varen netjes tussen de boeien de 10 km naar dé ankerplek op Tahiti, bij Marina Taina in de buurt (Punaauia). Twee maal vragen we, verplicht, aan de luchthaven-controletoren de toestemming om de runway, die over het water gewoon verdergaat, over te steken. Even voorbij het Intercontinental hotel aangekomen planten we ons anker in 8 m diep water.
De dinghysteiger bij Marina Taina is wat ver van hier. Pech. Maar : vrij ondiep water, niet zo erg veel ketting, goeie controle op een overvolle ankerplaats. Zo willen we het hebben. We leerden ons lesje wel.

 

Met een enorme schop onder ons gat, lees een pittige, uitgaande stroom van 4 knopen, spuwt de Passe Tehere van Apataki ons uit. Het indrukwekkende schuimen en kolken rond ons is spannend, maar we kunnen het wel aan. De Stille Oceaan ontvangt ons met open armen en lijkt (eindelijk) bereid ons dat “stille” gezicht te tonen. Het gezicht waarmee Magellaan en zijn zeelieden, die de doorgang naar die Oceaan voor het eerst vonden, kennis maakten en haar dus El Mar Pacifíco noemden. God weet dat ze niet altijd zo vriendelijk is.
Dit alles om te zeggen : we zijn op weg terug naar Tahiti.

Na drie maanden atollen verkennen, verwend door zoveel tinten blauw, strandjes, hoa's (riviertjes tussen rif en lagune), bergen grijs afbraakkoraal. Na al dat wandelen, duiken, snorkelen, vriendjes maken met zovele altijd goedgemutste Polynesiërs moeten we “nana” (daag) zeggen tegen de “Gevaarlijke eilanden”.

Ondanks het strikt rantsoeneren van fruit, groenten, chips, koekjes en zoveel meer, aan boord van Jakker, raken onze voorraden stilaan op. Overal in de kasten moet ik “gaten” opvullen, op zee rollen dingen die niet vastzitten onverbiddelijk heen en weer in een nooit stoppende kakofonie. Kling, klang, keboem, kebam....

Maar dit keer valt het schommelen reuze mee. De zee is “peu agitée” en we kunnen zelfs een tijdje in de voorpiek slapen. Nooit eerder gebeurd. De wind is alweer, niet schuin (zoals voorspeld) maar pal vanachter en wat te zwak. Zeilers zijn ook nooit tevreden. Met voor- en grootzeil elk aan een kant van de boot maken we van Jakker een melkmeisje, zoals Nederlanders het  vlinderen van bij ons noemen en zeilen zo iets te rustig overdag. De schade halen we in tijdens twee nachten motoren.

Na twee dagen en twee nachten hebben we de 226 zeemijlen overbrugd en lopen de haven van Papeete binnen, recht naar de gloednieuwe marina aan de vroeger zo geroemde Quai des Yachts, in het centrum van de stad. Een marina, ja, want Jakker snakt naar een flinke zoetwater-poetsbeurt . En zelf staan we ook nog eens graag lekker lang onder de douche.

Twee superjachten tegenover ons o.a. Vava 2, motorjacht van biljardair Bertarelli. 

Het verwachte gewoel van de stad overvalt ons toch nog. Autoverkeer, getoeter, geluid van ambulances , vliegtuigen boven ons, ferry's voor ons...maar er is ook de marché en de Champion met zoveel heerlijkheden als je maar kan betalen. Er zijn de terrasjes en vooral dat van Brasserie Les Trois Brasseurs waar we meteen de eerst avond kennis maken met een Antwerps zeilerskoppeltje én Luc en Magda, een Vlaams koppel op familiebezoek.

Doodvermoeid vallen we in bed. Dat gewemel van de stad, best aangenaam na de stille atollen. Maar we zullen het ook snel genoeg weer beu zijn, dat weet ik zeker.

 

Parelboeien.
Kleine “parelboeren” (zoals opa Assam van de Carénage) stoppen er blijkbaar overal mee op de atollen maar in plaats daarvan verhinderen enorm grote velden “parelboeien” ons de doorgang. Die horen tot groots opgezette parelfarms. Onder de boeien hangen de snoeren pareloesters, met daarin parels die langzaam groeien. We worden ervoor gewaarschuwd, je ziet die boeitjes helemaal niet als je tegen de zon inkijkt.

Als we onze ankerplek bij de Carénage verlaten, staat de zon nog schuin voor ons. Niet ideaal, want moeilijk om “patates de corail” of boeitjes te spotten. Het is niet anders.

Een voormiddagje Grevelingenzeilen, noemen we dit. Zeilen zoals in Zeeland. Geen hoge golven, we glijden snel door het water. Grevelingenzeilen ja, maar dan zonder muts, dikke trui of jas. Zonder kleren eigenlijk. Zonder hoeven uitkijken naar andere zeilers. Maar helaas ook zonder boeien of staken die de ondieptes aangeven. De koraalblokken zien we nog behoorlijk goed, Tony heeft speciaal voor deze “oogbalnavigatie” zijn polaroïdbril uit de jaren stillekes uit de kast gehaald, maar het veld van witte (en een paar rode) boeitjes verrast ook hem plots. Met een rotvaart stuiven we erop af. Oploeven, oploeven ! Maar dan werkt het klapperen van de genua ons op de zenuwen. Inrollen dat voorzeil. Motorend kunnen we veel beter om die duizenden boeitjes heen. Er loopt gelukkig een soort pad in het midden.

De oude polaroïd zonnebril doet nog dienst.

Tel die boeitjes maar eens.  

Oef, gered. Genua terug uit en gewoon verder zeilen. Naar de rechterbovenhoek van vierkant atol Apataki. De ideale elleboog, beschutting voor de noord en noordoosten wind die we verwachten.

Tony brengt me, molenwiekend als een seingever voor vliegtuigen (ik, aan het roer, volg die signalen natuurlijk prompt op) op een plekje, 8 m diep, kristalhelder water, zandbodem. Altijd zijn er toch ook koraalblokken, hier maken we kennis met een speciaal soort breed uitwaaierend koraal als een enorme tafel net onder de oppervlakte. Daar wil je je ankerketting niet omheen.

Postkaart.
Wat een decor, alweer. Mooi, mooier, mooist...ik geef het op. Superlatieven klinken zo afgezaagd. Een postkaart, zei men vroeger, maar wie verstuurt nog zulke dingen. “Tropisch eiland-bureaubladachtergrond”, heeft mijn voorkeur. Een moderne mens weet dan wat je bedoelt. Elke dag opnieuw, de ganse dag door, dringt dat plaatje zich aan ons netvlies op. Vervelend? Nee, nooit. Onze wereld gewoon. Een wereld voor gelukzakken.

Aan land blijkt het strand een dun strookje wandelzand, raceterrein van de heremietkreeften. Daarachter fotogenieke, maar veelal drassige, groene poelen, ondoordringbare palmenjungle, onmogelijk om aan de zeekant te geraken. Niet dat we het niet proberen. Robinson Crusoë en Cast Away “Tom Hanks” zouden aan dit stuk natuur een ferme kluif hebben. Ik mag er niet aan denken hier te moeten overleven. Ik maak in zeven haasten wat foto's, kom toch nog thuis met nieuwe muggenbeten.

 Een nieuwsgierige haai verrast ons bij het pootje baden, komt tot op een halve meter, schrikt op zijn beurt van Tony's kreet : “Kijk, een haai,” en verdwijnt met een slag van zijn staart. Zwarttip-rifhaaien komen dus echt wel tot in centimersdiep water kijken wie de oorzaak van dat gespetter is. Zouden hun grotere, gevaarlijke broers dat ook doen?

  

Valentine schuift, op de valreep, wij hebben net heerlijk gegeten bij haar, hun gastenboek onder mijn neus. Pas als ik iets leuks geschreven heb, laat ze ons gaan. Morgenvroeg trekken we verder.

We scharrelen nog steeds rond tussen de “Gevaarlijke Eilanden” (Tuamotu) wel één van de meest afgelegen en zeker de grootste eilandengroep in de Stille Oceaan. Zevenenzeventig atollen, als nonchalant in de oceaan gegooide ui-ringen, verspreid over een oppervlakte van 1500 km van noordwest naar zuidoost en 500km van oost naar west.
Vanuit de lucht gezien stuk voor stuk slierten zand met palmen en een schuimspoor van de branding op het rif, binnen in de lagune zoveel tinten blauw, dat houd je niet voor mogelijk.
Wil je daar binnen geraken, moet je er wel wat voor doen. Er is maar één weg ín een atol en dat is door de zo gevreesde pas. Ik vertelde er al veel van.

Ons plan vandaag : zeilen van Toau naar Apataki. Anse Amyot noemt men een “valse” pas. Er is nog een rif tussen de lagune en de baai, als een muur, waardoor je niet naar binnen kan.  Maar je kan wel altijd zonder probleem buiten varen, zonder rekening te houden met getij. We vertrekken vroeg en willen anderhalf uur na hoog water in de Pakaka pas in Apataki aankomen.
Tabellen geraadpleegd, we moeten de getijden van Arutua – atol 10 mijl westwaarts - gebruiken, kunnen over Apataki geen getijdeninfo vinden. Rekensommetje en conclusie : rond 10 u proberen we de pas.

De regenwolken lossen snel op en deels motorend, deels koffiezeilend komen we precies op tijd aan. Zoals steeds in een pas, zoeken we met de verrekijker naar witte brandinggolven. Als we die niet zien, zetten we koers naar binnen. Meteen voelen we het, we hebben nog stroming mee. We bewegen op een plat watervlak vlotjes binnen. Alsof we in een trein zitten, schuift het dorp snel aan ons voorbij.

Dorpje Niutahi, in de Pakaka pas. 

Dan komen we in de bocht van de “hondenpoot” : zo noemt men de Pakaka pas. Hier krijg je stroom tegen wind en een rommelig, schuimend soort rivier. Niks wat Jakker niet aankan...en oef, we zijn binnen. De lagune, de blauwe kalmte zelve : altijd een openbaring na zo een pas.

We varen nog twee uur verder via pearl farms en koraalbommen om het anker te laten vallen voor de Apataki Carénage, de veelgeroemde werf waar je, in het prachtigste decor ooit, je boot op de kant kan zetten. Alfred, de baas, is de neef van Liza en Valentine, hier is zowat iedereen familie van mekaar.
Ik ben blij Assam, uit ons boek van Frans Polynesië, de hand te kunnen schudden. Een oude baas intussen, zijn parelfarm opgegeven, maar nog steeds werkend in de kopra.

Tussen de palmen zie je de masten van de jachten op de kant.

 

Het pad naar het rif.

Vandaag een vriendelijke oceaan achter het rif.

Kijk ook even bij "Foto's", daar kan je nu meegenieten van mooi Fakarava,  met o.a. veel onderwateropnames door Jean-Marc en Karen. 

 

 

Een dagje internet, met matige snelheid, aan 4 €. Kan je kopen bij Pauline van Apataki Carénage. Wij hebben onze Jakker hier geankerd op aanwijzingen van zoon Tony, op zand, tussen de koraalblokken. 
Mails lezen en blogs. Facebook checken, zelfs de foto's kunnen we nu zien. 
En er staat een nieuw fotomapje op onze site, van Tahiti.