Positie : Logha island, tegenover Giso stad (Ghiso – Solomon Islands)


Nusaghele, een plaatje. 

Uiteindelijk vinden die stomme Munda kakvogeltjes ons toch weer, hoppend via de mast van onze, pas gearriveerde Noorse buurman Willi. We hebben het nu wel gehad en vertrekken de volgende dag richting een mooie ankerplek bij het rif waar we kunnen snorkelen, Nusaghele. Dat laatste valt wat tegen. Wellicht zitten we niet op de juiste plek ofwel heeft de laatste tsunami het koraal vernield. Geen tijd om daarbij stil te staan. Een flinke verkoudheid of is het griep vraagt alweer onze aandacht. Eerst ben ik slachtoffer, maar ook Tony ontsnapt er niet aan. De tweede keer in drie maanden tijd. We zijn weer te dicht bij mensen geweest, denk ik dan.
Of het covid is, testen we niet. Uitzieken kost ons toch wel een weekje in quarantaine bij het eilandje, Nununggara, waar de plaagvogeltjes alweer van de partij zijn.
Dat de Salomons uit 992 eilanden en eilandjes bestaan, kan je je hier makkelijk voorstellen. Als ik rondkijk, tel ik er al 8.


Allemaal eilandjes rondom. 

Onze tocht verder zettend stoppen we een nacht in Noro en kopen er benzine, een nieuwe Solomon gasfles en verse groenten en fruit, maar, o ramp, ook hier heerst de vogelterreur. Zouden ze onze boot al van ver ruiken nu hun broeders er overvloedig hun geurspoor hebben achtergelaten ? Raken we van die vogeltjes niet meer verlost?
De wanhoop nabij verlaten we Noro via Blackett Strait en motoren naar Ringgi Cove. Een heel goed beschutte baai, een echte cyclone hole met vele rivierarmen, jammer genoeg bevolkt door krokodillen en met, vooral 's ochtends, de prachtigste vogel jungle geluiden. Ik ril al bij het woord “vogel”, maar, we kunnen na een dag met zekerheid melden, Ringgi is vrij van “onze” vogeltjes. Oef.



Broer en zus verwelkomen ons met bloempjes en zoete aardappels. 



Een verregende dag maar we maken een wandeling. 


Na een totaal verregende zondag (maar we kunnen nu wel weer water opvangen van een propere bimini) willen we verder. Maar Rena Billy heeft ons ontdekt en haalt ons over zijn dorp aan de overkant, Boboe Village, te bezoeken. Op eigen houtje durven we daar niet binnen, er is enkel een heel smalle, ondiepe geul in het rif. Maar hij gidst ons. De minste diepte van 2,5 m klopt helemaal niet met de 4 m die hij beloofde. Maar we raken binnen zonder vastvaren.
Rena Billy is de man die je naar de Japanse tunnels kan brengen. Maar hij probeert ook vanalles van ons los te krijgen, vraagt of we een generator kunnen uitlenen (hebben we zelf niet), een schuurmachientje, of we een I phone op overschot hebben, lakens, handdoeken, alsof wij een soort winkel zouden zijn. Hij snapt wel dat we niet happen, we betalen de overeengekomen prijs voor de tunnels en gaan bovendien naar de tentoonstelling van de “woodcarvers” van het dorp. Woodcarving (houtbewerking) is een eeuwenoude traditie in het westen van de Solomons. Vier carvers stellen tentoon dus we gaan naar huis met vier voorwerpen. We hebben onze bijdrage wel geleverd aan het dorp, me dunkt. Verder gezeur van Rena Billy willen we niet meer horen.



David, Billy's kleinzoon. 



Veilig binnen geleid. 




Japanse tunnels en hospitaal.
Een snelle boottocht van twintig minuten brengt ons de volgende dag naar Vila Point waar Joseph woont, de eigenaar van het terrein waar de tunnels zich bevinden. Zijn dochters gidsen ons over een modderig jungle pad, af en toe versperd door bomen, naar de ingang van een tunnel.
Tony gaat als eerste. De ingang is laag, bovendien een echte modderglijbaan. Hij glibbert naar beneden, schramt zijn arm aan uitstekende stenen. Ik probeer voorzichtiger te zijn, maar zonder modder op je kleren, armen en benen raak je niet in dit verblijf van Japanse soldaten onder de grond. Onze meisjes gidsen tonen welke richting we uit moeten. Tony licht bij, zo kunnen we een paar onscherpe foto's maken. We waden door het water, zien verschillende kamers, uitgehouwen in de rots, plafond met (nu verroest) metaal bekleed. Het “hospitaal” biedt plaats aan één enkel bed. Er liggen wat medicijnenflesjes op de grond. We proberen ons voor te stellen hoe het leven hier in de duisternis onder de grond moet zijn geweest.
Een tweede tunnel is bevolkt door grote sprinkhanen die, opgeschrikt door ons licht, tegen ons opspringen. Brrr.
Op Kolombangara eiland verbleven tot 1943 ruim 20.000 Japanse soldaten. Ze bouwden er een, nu overwoekerd vliegveld, boven en ondergrondse verblijven, stelden er kanonnen op om de strategische Blackett Strait en Kula Gulf te verdedigen. Op 2 dagen en nachten ontruimden ze het hele eiland in een grootscheepse evacuatie. 
De meisjes kappen met de machete een weg terug door de jungle.
Met de boot stoppen we nog even bij de bijna geheel verdwenen Japanse brug, destijds gebombardeerd door Amerikaanse bommenwerpers.
Hallucinant allemaal.





Op weg naar de tunnels.



Ingang .


"Hospitaal" ! 



Onze gidsen. 


Een wandeling door het dorp kan je nooit alleen doen, onze gidsen, de jongens, Simmi, Tato en Pamok gaan met ons mee. We sluiten af met een bezoek aan de school. Met leraar Ishmaël hebben we een leuke babbel.
Nu hebben de kinderen ons ontdekt en een stoet kano's passeert bij Jakker. Allemaal met een zakje bush lime (wilde limoentjes) om te ruilen tegen een bal, lollies. Met zeker 3 kg limoentjes kunnen we heel wat bush lime juice maken, een populaire drank hier.


Huis in aanbouw. 


Onze gidsen. 


Meester Ishmaël.


Vóór Billy te opdringerig wordt, en ook omdat de vele vliegen hier dichtbij het dorp het leven er niet aangenamer op maken, besluiten we te vertrekken. Bye bye, Vona Vona lagune en Boboe Village.

 

De van overal zichtbare vulkaan Kolombangara  (1700 m)  voor één keer zonder wolken. 

 

Additional information